Exit through the Gift shop!

Wellicht kun je hier je heil vinden. Vaarwel!!

Zodra Galileï zijn telescoop in handen had deed hij iets opmerkelijks: hij richtte het instrument niet naar de horizon, wat voor de hand lag, maar direct naar de hemel. Toen Galileï zijn blik richtte, had hij blijkbaar al wat op het oog. Hoe zou hij anders zijn findings kunnen vinden? 

Maar wat had Galileï al in de blik voordat hij in 1609 voor het eerst zijn kijkers naar de hemel richtte? (En bedenk dat wat Galileï al in de blik had dus niet zonnevlekken en manen rond Jupiter konden zijn!) 

Nee, blijkbaar had Galileï nog voordat hij daadwerkelijk keek al een heel ander wereldsysteem in de blik – als we de ondertitel van de Dialogo moeten geloven. 

De vraag rijst nu natuurlijk: Hoe komt Galileï zo’n heel ander systeem in de blik? Wat gaf hem de aanleiding of gelegenheid daartoe?

Een eerste aanwijzing hiernaar is te vinden in volgende afbeelding. Bekijk hem aandachtig en bedenk welke anomalie mede aanleiding gaf tot Galileï’s revolutionaire blik.

Wellicht valt je de anomalie niet direct op. Bedenk dan dat een anomalie er alleen is tegen een normale achtergrond. Wat was de normale achtergrond? Het geocentrische wereldsysteem natuurlijk, waarin de aarde het middelpunt vormde – en wel millennia lang. Maar deze bewering – “de aarde is het middelpunt van de kosmos” – staat niet op zich; ze hangt samen met een heel aantal andere beweringen die lange tijd voor waar werden gezien. Om de anomalie echt op te kunnen merken, zul je ook de bijbehorende achtergrond moeten zien en daarvoor is een gedegen achtergrondonderzoek nodig; naar de geocentrische kosmos, maar ook naar het heliocentrische universum.  


Doe zelfstandig een onderzoek naar de geocentrische kosmos en bedenk daarbij zaken als:

  • waarom de aarde wel het middelpunt moest vormen van de kosmos;
  • dat de kosmos vanwege dit middelpunt niet oneindig kan zijn;
  • waarom in de geocentrische kosmos de materiële dingen naar de aarde bewegen;
  • waarom zwaardere materiële dingen sneller naar de aarde bewegen;
  • waarom vuur omhoog vlamt;
  • waarom sterren anders bewegen dan stenen;
  • waarom ‘hemelmaterie’, ‘zonnevlekken’, ‘nieuwe sterren’ en ‘manen rond Jupiter’ absurd zijn in de geocentrische kosmos;
  • dat Simplicio het niet in zijn hoofd zou kunnen halen mannen naar de maan te sturen;
  • wat de aard is van het onderscheid tussen boven- en ondermaans.


Als je ziet dat zoiets als de retrograde planetaire beweging tegen de achtergrond van de aristotelische kosmos een anomalie is, kun je gaan bevroeden dat dergelijke anomalieën op den duur aanleiding kunnen geven voor een omwenteling van een geocentrisch naar een heliocentrisch wereldsysteem. 

Bedenk daarbij wel voortdurend dat deze omwenteling van volstrekt andere aard is dan de omwentelingen van de hemellichamen in het zonnestelsel – hoewel deze er natuurlijk niet los van van staan. 

Bedenk ook dat een dergelijke omwenteling niet maar zo plaatsgrijpt door eenvoudigweg de zon in het midden van de kosmos te plaatsen. Voordat Galileo dat namelijk kon doen, moest hij eerst al wel afscheid hebben genomen van een zichtbiedend onderscheid dat de aristotelische kosmos deed verschijnen. En dat lukte hem pas door weer een andere taal te ontdekken die dat onderscheid niet maakte, maar niettemin zicht bood op allerlei nieuwe verschijnselen en mogelijkheden. 

Raadselachtig! Wat grijpt hier plaats?!

Een citaat uit Galileï’s boek Il Saggiatore uit 1623 geeft aanwijzingen:

Filosofie[t] is geschreven in dit grote boek – ik bedoel het universum – dat voortdurend openstaat voor onze blik, maar het kan niet bevat worden als men niet eerst leert de taal te begrijpen en de letters te kennen waarmee het is geschreven. Het is geschreven in de taal van de wiskunde, en de letters zijn driehoeken, cirkels en andere meetkundige figuren, zonder welke het menselijkerwijze onmogelijk is er ook maar één woord van te begrijpen; zonder dat dwaalt men tevergeefs rond in een duister labyrint…[n]


Vragen bij het tekstfragment:

  1. Welke taal vindt Galileï en wat is de aard van zijn finding: vindt Galileï iets uit, ontdekt hij iets (zoals een naald in een hooiberg) of anderszins?
  2. Hoe speelt leren in deze passage? Is het voornamelijk een leren dat of een leren wat?  
  3. Bedenk dat het ‘lezen’ van deze taal – en daarmee dus alle findings van Galileo Galileï – alleen mogelijk is dankzij een indifferentiëring. 
    1. Bedenk hoe in het hier gebruikte woord ‘universum’ een aanwijzing ligt naar deze indifferentiëring.
    2. Bedenk ook dat het dankzij deze indifferentiëring nu mogelijk wordt mannen naar de maan te sturen.
    3. Bedenk tenslotte ‘waar’ deze indifferentiëring plaatsgrijpt en vanwaar er sprake is van een indifferentiëring.