Exit through the Gift shop!

Wellicht kun je hier je heil vinden. Vaarwel!!

Alle leren vergt mentale activiteit: je moet er je verstand bij gebruiken. Wil je beter leren leren, dan is het dus verstandig dat je iets over de werking van het verstand leert. 

Bestudeer daarom het (sterk vereenvoudigde) schema van de werking van ons menselijke verstand[t] en beantwoord vervolgens de vragen.

Multistore Modell of Memory

Afbeelding naar Atkinson en Shiffrin’s “Multistore Modell of Memory” (1968)

 Vragen

  1. Thinking, aldus de moderne cognitiewetenschap, bestaat uit het op nieuwe wijze combineren van informatie. Waar kan deze informatie vandaan komen, aldus het schema?
  2. Je leest nu deze zin. Welk geheugen gebruik je nu voornamelijk?
  3. Waarom worden bewustzijn en denken working memory genoemd, denk je? 
  4. Het werkgeheugen wordt de bottleneck van het leren genoemd. Waarom is dat zo?  
  5. Wat denk je, vergaar je met leren over filosofie eerder factual knowledge of procedural knowledge? En hoe zit dat bij leren filosoferen? Licht je antwoord toe.
  6. In de economie geldt: It takes money to make money. Leg aan de hand van het schema uit waarom dit in de kennisverwerving op analoge wijze geldt: Hoe meer kennis je hebt, hoe meer kennis je kunt vergaren. 

Waarom kost leren je soms enorm veel moeite en lijken vijf minuten wel een uur te duren, terwijl andere leeractiviteiten je moeiteloos afgaan en de uren voorbijvliegen? 

Een uitgangspunt van de Amerikaanse cognitiewetenschapper Daniel Willingham geeft een aantal belangrijke aanwijzingen om deze vraag te beantwoorden: 

People are naturally curious, but we are not naturally good thinkers; unless the cognitive conditions are right, we will avoid thinking.[n] 

Het eerste wat wellicht opvalt: mensen zijn van nature geen goede denkers en ze het vermijden zodra de cognitieve omstandigheden ongunstig zijn. Merkwaardig! Want was de mens niet animal rationale?[t] En zegt het citaat niet bovendien dat de mens van nature nieuwsgierig is? Blijkbaar wil de mens dus wel van nature weten en dus leren en nadenken! Wat zijn dan die ongunstige omstandigheden die ons het denken telkens uit de weg doen gaan? En, liever nog: wat zijn dan de gunstige omstandigheden om te leren?

Gunstig voor het leren is natuurlijk onze natuurlijke nieuwsgierigheid. En wat van nature komt hoeft niet geleerd te worden, dus dat is mooi. Nieuwsgierigheid is echter fragiel. Zodra iets te moeilijk is, blijft of wordt, zullen de meeste mensen gaan afhaken en stoppen met denken en leren. Voor de ideale leeromstandigheden blijkt nog altijd de oude wijsheid uit Delphi te gelden: μηδὲν ἄγαν, niets teveel. En, zo kan hier in een adem aan worden toegevoegd: ook niets te weinig. Immers, als iets te gemakkelijk is, blijft of wordt zullen eveneens de meeste mensen al snel afhaken, uit verveling.

Maar wat maakt dat leren al gauw te moeilijk wordt? Waarom zijn wij van nature geen goede denkers?

Nieuwsgierig als we zijn, willen we nieuwe dingen leren, maar denken kost inspanning; het is moeilijk en de uitkomst ervan is ongewis (zeker als beginnende leerling maak je voortdurend fouten). Dat denken zo inspannend is ligt aan de beperkte capaciteit van het werkgeheugen – de plek waar denken plaatsvindt. Gemiddeld kan een mens zeven (plus of min twee) items in het werkgeheugen houden en verwerken.[n] Zodra er meer zaken worden toegevoegd, loopt het werkgeheugen over en ‘stijgt de stof je boven het hoofd’. Vandaar dat het werkgeheugen de bottleneck wordt genoemd. 

Niet alleen is de capaciteit van het werkgeheugen nogal beperkt, bovendien ligt de capaciteit ervan vast; je kunt de capaciteit van het werkgeheugen dus niet vergroten door oefening. Je moet het dus doen met het vermogen dat je van nature hebt meegekregen.

Je kunt het vermogen niet vergroten, maar je kunt het werkgeheugen wel ontlasten. Hoe je dat kunt doen, leer je in de afdeling Lees en leer effectief! 

Nu eerst maar eens voor jezelf in kaart brengen bij welke leeractiviteiten jouw werkgeheugen flink aan de slag moet. Bekijk onderstaand schema van het zogenaamde ‘flowkwadrant’ en beantwoord de vragen.

Flowkwadrant

Vragen

  1. Het kwadrant moet nog wat nader ingevuld worden. Zet de volgende begrippen bij de juiste kwadranten: verveling, stress, onverschilligheid, flow.
  2. (Hoe) geldt het μηδὲν ἄγαν uit het oude Griekse Delphi voor dit kwadrant? 
  3. Plaats eens een aantal leeractiviteiten die je onderneemt (bijvoorbeeld de vakken die volgt) in de kwadranten. 
  4. Waar schrijf je het aan toe dat de verschillende leeractiviteiten je wel/niet uitdagen c.q. dat je er sterke/zwakke vaardigheden/kennisbasis voor bezit? Is het bijvoorbeeld je persoonlijke interesse? de wijze waarop de stof wordt aangeboden door docent of handboek? je aanleg? je magere vaardigheden? je summiere en oppervlakkige kennisbasis? etc.
  5. Het is evident dat flow de ideale omstandigheid is om te leren. Bekijk je attributies (toeschrijvingen) in vraag 4. Aan welke ervan kun je wat doen zodat je in de richting van het flowkwadrant gaat bewegen?