Lees onderstaand fragment uit Plato’s Kratylos en beantwoord de vragen.
Ha Sokrates! Kratylos hier beweert dat ieder ding van nature zijn juiste benaming heeft, en dat wat enkelen onder elkaar hebben uitgemaakt iets te noemen niet een naam is, aangezien zij het met een deel van hun bijzondere taal aanroepen. Er is daarentegen een natuurlijke juistheid van de namen, voor zowel Grieken als barbaren. […] Ik voor mijn part, Sokrates, heb er al vaak met vele anderen over gesproken en ik kan me er niet van overtuigen dat er een andere juistheid van namen is, dan diegene die berust in afspraak en overeenkomst. Mij dunkt, namelijk, dat welke naam ook iemand een ding geeft, dat die naam de juiste is. En als men weer een andere [naam] op die plaats zet en de eerste niet meer gebruikt, dan is de laatste niet minder juist als de eerste, zoals we ook onze slaven andere namen geven. Want geen naam van een ding behoort er van nature toe, maar [alleen] door toeschikking en gewenning van diegenen die de namen tot gewoonte maken en gebruiken.
Vragen bij de tekst
- Wat denk je zelf? Zijn namen en definities er van nature of zijn het afspraken?
- Julia tegen Romeo: ‘What’s in a name? That which we call a rose by any other name would smell as sweet …’
[n] - Wat denk jij: heeft Julia gelijk?
- Geldt wat in het Kratylos-fragment voor een slavennaam geldt, ook voor jouw eigen naam? En had Hitler bijvoorbeeld ook de naam ‘Mauerblümchen’ kunnen hebben?
- Kun je de namen van de richtingen links-rechts vervangen? Of van de vier windrichtingen?
- Kunnen namen überhaupt waar of onwaar zijn? Geldt waar of onwaar niet alleen voor uitspraken?
- Vraag jezelf af: Wat gaat mij dit überhaupt aan, dit onderscheid tussen waarheid en betekenis van namen?!