Bekijk de drie afbeeldingen hieronder. Terwijl we kijken naar de afbeeldingen kunnen we constateren dat we de bomen moeiteloos op verschillende wijzen identificeren:
Afbeelding 1 De veranderende boom als dezelfde
In afbeelding 1 lukt het ons moeiteloos de met de seizoenen veranderende boom als dezelfde te zien en te benoemen.
In afbeelding 2 lukt het ons moeiteloos de van elkaar verschillende cipressen, sparren en eiken als hetzelfde te zien en te benoemen, als bomen natuurlijk.
Afbeelding 2 Verschillende bomen als hetzelfde
Afbeelding 3 De boom in zijn omgeving
In afbeelding 3 weten we de boom met enige Bijbelkennis te identificeren als de boom van de kennis van goed en kwaad. Dat lukt ons omdat we hem herkennen in zijn bekende omgeving, met de slang, de naakte Adam en Eva en de vermaledijde appel.
Deze constateringen leiden tot de drie leidende vragen van deze afdeling:
Identificeren, hoe lukt ons dat?
Hoe leren we identificeren?
(Hoe) kunnen identificaties onwaar zijn?
Hoe lukt het ons om verschillende zaken als hetzelfde te zien?
‘Omdat ze één of meerdere kenmerken gemeenschappelijk hebben? Verschillende bomen zijn hetzelfde omdat ze allemaal een stam hebben?’
Bedenk dat je zo het probleem alleen maar verlegt.
‘Lukt het dan doordat er één paradigmatisch origineel is waar allerlei varianten van zijn afgeleid?’
Probeer dan maar eens dé driehoek te tekenen waarvan de onderstaande driehoeken zouden zijn afgeleid!
‘Omdat de verschillende zaken op elkaar lijken dan?’
Toch lukt het ons moeiteloos deze zeer verschillend uitziende zaken als hetzelfde te nemen, namelijk als...
‘Waar zit hetzelfde?!’
De vraag is of dit überhaupt een zinnige vraag is om te stellen, als je hetzelfde op het spoor wil komen.
Vragen
Identificeer met behulp van de dialoog hierboven wat identificeren wel is, en wat niet.
Wat zou wel een zinnige vraag zijn om hetzelfde op het spoor te komen?
